Op vrijdag 6 december organiseerden we een telersbijeenkomst over regeneratieve praktijken in de landbouw. Drie van onze telers, John Huiberts (Huiberts biologische bloembollen), Peter Harry Mulder en Gert Noordhoff deelden hun ervaringen met verschillende maatregelen, zoals het gebruik van compostthee, maar ook niet kerende grondbewerking, sapanalyses en zelfs het gebruik van zeewier kwamen voorbij. Alle drie hebben ze als doel een gezonde bodem waarop ze weerbare gewassen kunnen telen, maar al snel bleek uit de verhalen dat ze daarbij vaak afwegingen moeten maken.
John Huiberts – Sint Maartensbrug (Noord-Holland)
John en Johanna Huiberts hebben een biologisch bollenbedrijf in Sint Maartensvlotbrug in de kop van Noord-Holland. Op hun bedrijf hebben ze strokenteelt met vaste rijpaden. John werkt inmiddels 12 jaar biologisch en vertelt over zijn ervaringen, specifiek met regeneratieve maatregelen, zoals compostthee, bokashi en brandnetelthee.
Het begon met stengel-aal. Een groot probleem in de bollenteelt en iets waarom je niet bekend wilde staan. John volgde een cursus over bodem die zijn ogen heeft geopend. Hij schakelde om naar biologisch, met zo min mogelijk grond bewerking, niet ploegen en hij begon met compostthee. Hij is inmiddels 12 jaar bezig en naar zijn zeggen werkt het super. De combinatie van fermenten zorgt voor een goede variatie aan voedingsstoffen. Op de vraag waarom hij variatie wil zei hij: “Ik heb er zelf ook een hekel aan om elke dag hetzelfde te eten.” John hoeft naar eigen zeggen niet zozeer te weten hoe het werkt, maar dat het werkt. Ook gebruikt hij groenbemestermengsels. Hij dacht: Als veetelers kruidenrijk gras moeten voeren aan hun koeien, waarom wij dan niet?
Financieel was het wel een uitdaging om zijn bedrijf om te schakelen. Hij begon met 40 ha biologische teelt. Dat betekende ook andere soorten. Eerst had hij 25 ha narcissen. Nu heeft hij meer diversiteit aan bollen. Hij zet de biologische bollen ook af via Intratuin en Hornbach, maar hij ziet het segment niet groeien. Waar het wel groeit: verkoop via webshops en aan gemeentes. Hij probeert de gemeentes wel een beetje op te voeden. Hij zou graag willen dat ze een jaar vooraf bestellen, zodat hij beter kan inschatten welke voorraden hij moet aanhouden.
John heeft ook veel andere processen op zijn bedrijf aangepast. Eigenlijk wilde hij geen bollen op pot, maar dat doet hij nu wel, omdat daar vraag naar is. Hij wilde geen personeel op het erf, ook dat is mislukt. Hij wilde geen dahlia’s, maar daar is veel vraag naar, dus teelt hij die nu wel. De vernieuwende boer moet dus flexibel zijn.
Qua afzet denkt John dat zijn branche dichter op de consument moet gaan zitten. Waar is vraag naar? Udea, de leverancier van Ekoplaza, kent haar klanten en leveranciers. De directeur neemt de tijd voor je. Dat is belangrijk, want er is samenwerking nodig voor continuïteit van het bio-aanbod. “Want als ik stop, gaan bio-webshops misschien wel failliet.” Gelukkig zijn er gegadigden die Johns bedrijf willen overnemen, zodat hij met pensioen kan.
Op het bedrijf van John staan ook mengteelten van veldboon en erwten. [Bekijk ook dit filmpje over de mengteelt hieronder.] De bonen geven een mooie structuur aan de bodem en kan hij van het gewas bokashi maken met 12% stikstof. Een deel gaat weg voor koeienvoer en John spuit het sap als bladvoer. “We malen en fermenteren ze. Door het zuur zijn ze lang te bewaren.”
John is bij het overschakelen ook gestopt met ploegen. “Niet meer ploegen bij bollen is vloeken in de kerk,” vertelt John, maar toch doet hij het met het oog op de bodemgezondheid. “Het enige is dat de grond niet meer zo mooi vlak is als er nog restjes groenbemester in staan. Aan de andere kant: Als je geen leven hebt in je bodem, dan gebeurt er ook niks als je compost strooit.” Een andere gangbare praktijk in de bollenteelt is het afdekken van de bodem met stro. Ook dat doet John niet meer. Hij vertelt: “Dat stro komt allemaal uit Frankrijk, Engeland, enzovoort. Dat vind ik zonde van het transport. Daarom dekken wij niet meer met stro.”
Het idee van brandnetelthee over zijn bollen sproeien heeft John van moestuiniers. “Ik zoek op internet over moestuintjes en die maken brandnetelthee. ‘Waarom doen wij dat niet?’ dacht ik. Het is goed voor natuurlijke afweer tegen bladluis en juist luizen geven virussen door.” Eind mei zijn de brandnetels in bloei het sterkst, maar eigenlijk wil John in april al spuiten, daarom maakt hij er thee van die hij kan bewaren. “We hebben de brandnetels in mei geoogst en de thee staat klaar voor april. We gebruiken ongeveer 10L per hectare. De stengels gaan weer in de compost.”
John gebruikt ook zeewier waar hij sap van maakt. “Dit bevat wortelbevorderende hormonen. We spuiten het sap met brandnetel en gesteentemeel in het voorjaar en in de herfst met de plantmachine.” Allemaal ideeën die John zelf heeft moeten uitvinden. Dat is als pionier best lastig, vertel hij, “want je hebt maar één kans per jaar.” Toch lijken zijn inspanning te werken. Op zijn bedrijf is hij het aandeel organische stof in de grond van 1,2 naar 2 gegaan. John is dan ook zeer tevreden over zijn (nieuwe) bedrijfsvoering.
Peter Harry Mulder – Bellingwolde (Groningen)
Als tweede was het woord aan Peter Harry Mulder, gangbaar akkerbouwer uit het Groningse Muntendam. Hij heeft strokenteelt van 27m breed, voornamelijk om de biodiversiteit, en met name vogels, te stimuleren. Zijn strookbreedte is afgestemd op zijn spuitbreedte. Ook zijn kunstmeststrooier is 27m breed, maar hij strooit steeds minder kunstmest en zoekt naar plantaardige alternatieven.
“Naast de strokenteelt heb ik agrarisch natuurbeheerstroken,” vertelt Peter Harry. “Ik maai het en voer het maaisel af. Het is een verschralingsbeleid en na vier jaar zie ik al verschil.” Peter Harry gelooft dat strokenteelt gewasinteracties versterkt, maar vooral in smalle stroken. “Met smallere stroken heb ik zelf geen ervaring, maar ook met 27m breng je een bepaalde kleinschaligheid terug. Ik heb meer akkernatuur en heb ook patrijzen.” Zijn doel is weerbaar telen, zodat vogels er ook van profiteren. Omdat het merendeel van het areaal in Nederland gangbaar is, wil hij zich er graag voor inzetten dat gangbaar wordt doorontwikkeld naar natuurinclusief.
Peter Harry is een teler die zorgvuldig bijhoudt welke maatregelen hij neemt en wat de effecten daarvan zijn. Hij laat ons verschillende exceltabellen zien waarin hij nauwkeurig heeft bijgehouden hoeveel tijd en middelen hij heeft besteed. Ook heeft hij een lijst van maatregelen die hij door de jaren heen heeft ingevoerd op zijn bedrijf. Sinds 2009 doet hij aan agrarisch natuur beheer op alle percelen. Hij heeft drijfmest vervangen door vaste mest en bemest alleen nog in de herfst. Ook is hij gestopt met insecticiden. Dat leek hem het makkelijkste te elimineren en is beter voor de door hem geliefde vogels die insecten eten. Peter Harry: “Je richt je op luizen, maar ook andere beestjes gaan eraan, en je haalt voer voor akkervogels weg. Alles testen, daar heb ik geen tijd voor. Als ik er vertrouwen in had dat iets werkte, paste ik het meteen op het hele bedrijf toe.”
Een van die maatregelen is stoppen met ploegen, een bekend regeneratieve maatregel om het bodemleven minder te verstoren. “Ik trek alleen de cultivator erdoor,” vertelt hij, “12 tot 15 cm diep, want anders lopen machines vast.” Daarnaast draait Peter Harry sinds 2016 mee met een bedrijfsvergelijkingsonderzoek over milieubelasting. Hij laat een grafiek zien waarin de milieubelasting onder de deelnemers daalt. “De algemene dalende lijn komt door dat middelen milieuvriendelijker worden, niet doordat er per se minder wordt gespoten,” licht hij toe. “Maar ik doe het wel beter in vergelijking met collega’s.”
De stap om ook compostthee te introduceren werd aangejaagd doordat andere middelen te duur werden. “Ik kon me wel permitteren om iets meer uit te geven aan het uitproberen van nieuwe dingen. Ik heb 17.700 euro extra uitgegeven aan maatregelen om te verduurzamen. Met compostthee heb ik dat bedrag geprobeerd te reduceren. Ik ben al van 177 naar 70 euro per ha kosten gegaan. Daarbij heb ik incidentele maatregelen uitgesmeerd over 4 jaar. Mijn besparing op middelen is zo’n 100 euro per ha.”
Voordat Peter Harry met compostthee begon, heeft hij uitgebreide analyse laten doen van het plantensap in bieten, aardappel en gerst. Zo wist hij welke voedingsstoffen zijn gewassen nog tekort kwamen. Vervolgens is hij met twee grote compostvaten thee gaan brouwen. “Ik heb twee ketels aangeschaft, zodat ik genoeg heb voor de aardappels, ongeveer 100 tot 150 liter per hectare,” zo vertelt hij. Afgelopen jaar heeft hij 11 compost rondes gedaan met de twee tanks. Tussen 17 juni en 25 september spoot hij de thee ook op de groenbemester. De aardappelen besproeide hij het vaakst.
Het ligt voor de hand om nog meer maatregelen te nemen, maar Peter Harry moet ook realistisch blijven. “Je wilt eigenlijk meer doen, maar voor dit moment is dit voor mij genoeg,” vertelt hij over zijn experimenten. “Jonge boeren moeten dit verder oppakken. Ik doe het wel op alle 70 ha, maar het is risicovol en kostenverhogend in het begin.”
Wat vooral opviel in het experiment met de compostthee is de afweging van besparing met extra werk. Bovendien moest veel van het werk ’s avonds gebeuren, omdat je het beste niet kunt spuiten als het erg heet is of als er veel wind is. Het kostte Peter Harry heel wat avonduurtjes om de compostthee te spuiten. “Je kunt een afname realiseren in je chemische bestrijding, maar ik was wel 55 uur meer aan het spuiten.” Voor een positief resultaat, moet je als boer op de kortere termijn dus wel wat over hebben.
Gert Noordhoff – Bellingwolde (Groningen)
Als derde kwam Gert Noordhoff aan het woord, biologisch akkerbouwer uit Bellingwolde in Groningen. Samen met zijn vader werkt hij sinds eind jaren ‘90 aan agrarisch natuurbeheer. Wat hem opviel, is dat dit beter werkt als je dit clustert en afstemt met je buren. De laatste decennia zag hij akkerbouw uit de regio verdwijnen en daar koeien voor in de plaats komen. Waar de ene boer aan agrarisch natuurbeheer deed en de buurman niet, creëerde je onbedoeld een ecologische val. Gert was ambitieus en wilde dingen doen voor de natuur. Rond 2016 kwam hij via de Biobeurs in aanraking met strokenteelt.
Door de zware klei is het gebied, de Dollart polder in Groningen, van oudsher een graangebied. Gewassen als Eenkorn, soms tweekorn of emmer tarwe genoemd, en spelt waren veel voorkomend. Hoewel strokenteelt ook prima past bij graan, heeft Gert zelf de meest affiniteit met groente. “Daarbij komt nog nauwer hoe breed stroken zijn, want groentes zijn vrij kwetsbaar voor plagen en ziektes,” vertelt hij.
Gert probeerde de strokenteelt uit en zag direct effect. “Banen van 1 m met spitskool en rode kool werkten qua ziektes heel goed, maar waren moeilijk om te oogsten. We werken nu nog met een trekker en een kist op de voorkant. Volgend jaar krijgen we een lopende band, dus dat zou moeten helpen.”
Gert verdiept zich ook in de smaak van de groente die hij teelt. “Bij wijnteelt zijn ze bezig met terroir, hoe de specifieke locatie en grond waar druiven vandaan komen de smaak beïnvloedt. Ik vroeg me af: Waarom kijken we bij groente alleen bovengronds en niet wat daaronder zit? Hoe diep is die klei eigenlijk en welk effect heeft dat op de gewassen?” Dit stond ook centraal in de Graan Republiek, een coöperatie die Gert oprichtte met andere boeren om in een collectief graan te produceren voor bier, jenever en kookgranen. “Helaas is de coöperatie ter zielen,” vertelt Gert. Maar hij gaat door met zijn onderzoek naar smaak.
Terug naar strokenteelt. Smaak is iets waarop Gert zich wil onderscheiden. Daarbij maken rassen ook verschil, constateerde hij. Waar Gert naar op zoek is: hoe maak je goede gewascombinaties? Hij vertelt: “De regeneratieve landbouw focust op bodem, maar over combinaties van gewassen hoor ik weinig. Hoe werkt dat ondergronds? Planten staan niet alleen. Er zijn geen individualisten. Een plant leeft bij de gratie van z’n omgeving, zoals schimmels en bacteriën in de bodem.”
Volgens Gert zou de focus van boeren daarom ondergronds moeten liggen. Maar ook zijn eigen biologische collega’s kijken vaak alleen naar de bovengrondse processen. “Je moet leren kijken naar je bodem en anticiperen op de signalen die je ziet, zoals bepaalde onkruiden die je vertellen hoe je bodem eraan toe is,” vertelt Gert. Ook vindt hij het leuk om met een focus op de bodem weer aan gewasverzorging te doen. “Het verbeteren van gewassen miste ik in de biologische teelt, waarbij ik vooral aan het vechten was tegen onkruid.”
Op zijn bedrijf past Gert verschillende regeneratieve maatregelen toe die de bodem verbeteren. Een daarvan is het altijd bedekt houden van de bodem. “In een kale bodem leeft het na twee weken al niet meer. Het is dus belangrijk om levende wortels in de grond te hebben, wat wel een uitdaging op zware klei,” aldus Gert. Daarnaast past Gert net als John en Peter Harry ook compostthee toe. Hij vertelt: “In kraanwater zit altijd een klein beetje chloor. We halen daarom oppervlaktewater uit een meer. We filteren het en voegen het toe aan onze composttheevaten.” Net als Peter Harry beaamt Gert ook dat compostthee toedienen veel werk is. “Mijn gezin merkte het ook,” vertelt hij. Toch gaat hij ermee door, omdat hij hoop dat de betere natuurlijke balans in de bodem op termijn betekent dat hij minder hoeft te schoffelen.
Een andere maatregel is het introduceren van een 3 meter brede permanente grasstrook in het midden van zijn percelen met daarnaast twee keer 12 meter gewassen. Door de zware klei is het land bij natheid soms onbegaanbaar met machines. “Deze maatregel kost veel opbrengst wellicht, maar ook bij veel regen wil ik op het land kunnen.” Gert heeft ook al geëxperimenteerd met schapen op deze grasstroken. Volgens Dietmar Näser, een Duitse landbouwkundige van wie Gert onlangs een cursus van volgde over regeneratieve landbouw, zou hij bomen of struiken moeten zetten op stukjes land die hij ‘over’ heeft – iets dat vroeger heel gebruikelijk was. “Maar is voor akkervogels weer niet zo goed,” vertelt Gert, “En het maakt je percelen minder flexibel.”
Een laatste maatregel die Gert uitlicht is een experiment met plantaardige mest van zeewier in plaats van dierlijke mest, voornamelijk omdat mest steeds moeilijker te krijgen is en duurder wordt. Gert wil een alternatief. Het zeewier hebben ze ‘gewoon’ van de dijk gehaald. De compostthee wordt hierdoor wel dikker, dus minder makkelijk spuiten, en rassen verschillen in hoe ze reageren. Volgens Gert gaat het proces ook langzamer. Het blijft dus afwegingen maken.
Om kennis op te doen over regeneratieve landbouw, wendt Gert zich onder andere tot de Duitse agronoom Dietmar Näser, die van een nood een deugd maakte toen hij in oost Duitsland in de jaren ’80 geen toegang had tot kunstmest en chemische middelen. Gert volgde een cursus van hem en zag dat er buiten Nederland meer kennis is over regeneratieve praktijken. Volgens Gert komt dat mogelijk door de wet van remmende voorsprong. “In Nederland hadden we altijd toegang tot kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen. Daardoor voelden we hier geen noodzaak om ons in alternatieven te verdiepen.”
Onze bijeenkomst maakte in ieder geval duidelijk dat er behoefte is aan kennis over alternatieven voor chemische inputs en kennis over regeneratieve maatregelen. Gelukkig zijn er pionierende boeren die zelf op onderzoek uitgaan en bereid zijn om te experimenten en hun lessen te delen.
Dank aan John, Peter Harry en Gert voor het delen van hun ervaringen en inspirerende verhalen!